Er zijn een aantal methodes van lichtmeting, die ik nu stuk voor stuk afga.
Heel simpel voorgesteld, is een camera een afgesloten doos met een gat. In deze doos bevindt zich een film of elektronische sensor. Zolang het gat gesloten is, kan er geen licht bij de film of sensor komen. Komt er te veel licht binnen dan raakt de foto overbelicht, komt er te weinig licht binnen dan raakt de foto onderbelicht. De camera zal er daarom voor zorgen (of de camera biedt jou de mogelijkheid) om het gat precies lang genoeg te openen en op tijd te sluiten.
Opvallend licht
Dit is in principe de meest zuivere lichtmeting: je meet dan namelijk de hoeveelheid licht die op een onderwerp valt. Dit kun je doen met een losse lichtmeter (dus buiten de camera) die opvallend licht meet en aangeeft in combinaties van sluitertijd en diafragma.Hetzelfde kun je ook doen met de meter van je camera, als je die richt op een zogenaamde grijskaart. Dat is een stevig kartonnen kaart met een neutraal grijze kleur. Deze kaart heeft precies hetzelfde reflecterend vermogen als het gemiddelde onderwerp - waar de lichtmeter van de camera ook op geijkt is (18% grijs).
Je plaatst de kaart in hetzelfde licht als het onderwerp, je richt de camera op de kaart en meet de hoeveelheid licht.
Geen nood als je geen kaart bij je hebt - je kunt het ook met de binnenkant van je hand doen. De waarde die je camera dan geeft is anderhalf stop lichter dan 18% grijs (ter vergelijking: een vel wit papier is tweeënhalve stop lichter).
Reflecterend licht
Bij deze methode meet je de hoeveelheid licht die weerkaatst wordt door het onderwerp. Dit is vooral praktisch bij een in de camera ingebouwde lichtmeter, omdat je die immers op het onderwerp richt!
Deze manier is wel minder zuiver, omdat de hoeveelheid licht die je meet afhankelijk is van het onderwerp. En je wilt wel als fotograaf dat een zwarte kat ook zwart op de foto komt, en een witte wit. Dus niet allebei hetzelfde grijs. Je moet dus na het lichtmeten bepalen of je met een gemiddeld onderwerp te doen hebt, of dat je ten opzichte van de meting moet over- of onderbelichten (de zwarte kat moet je overigens onderbelichten, de witte over).
Reflecterend licht kun je meten met een spotmeter of met de ingebouwde meter in de camera. Deze laatste kan dan een integrale meting opleveren (dus gemeten over het hele onderwerp) of een spotmeting (slechts een klein deel van het onderwerp).
Veel moderne camera's beschikken over een zogenaamde matrixmeting: de camera meet de lichtwaarden van een aantal vlakken, vergelijkt die met elkaar en bepaalt op grond van ingebouwde software de meest waarschijnlijke belichting.
wanneer welke methode?
Losse belichtingsmeter voor opvallend licht:
Het grote voordeel van deze lichtmeting is dat de meting onafhankelijk van het onderwerp tot stand komt en rechtstreeks het licht meet. Of het onderwerp dus nu donker, licht of gevlekt is maakt niet uit. Als je onder constant licht werkt - zeg een serie portretten op een bewolkte dag - hoef je dus ook maar een keer het licht te meten en de camera in te stellen.Nadeel is dat je precies hetzelfde licht moet meten als dat op het onderwerp valt. Dat is lastig als je vanuit een open raam een plein fotografeert, of vanuit het donkere dal de opkomende zon op de bergen. Landschapfotografen gebruiken deze meting dan ook weinig, terwijl portret- en modefotografen er juist vaak mee werken.
Grijskaartmeting:
Hiervoor geldt uiteraard hetzelfde als voor de vorige methode. Bovendien moet je ook nog een grijskaart meenemen (er zijn overigens al bruikbare van minder dan 10x15).Zelf gebruik de binnenkant-van-mijn-hand methode nog wel eens als check, wanneer ik mij onzeker voel over een lichtmeting. Als de handmethode dan hetzelfde oplevert, zal ik er wel niet naast zitten!
Maar soms doet dat grijs helemaal niet zo terzake. Als je het bijvoorbeeld erg belangrijk vindt dat een schaduwpartij net niet helemaal zwart wordt dan werk je als volgt: je meet de bewuste partij en gebruikt een belichtingscorrectie van -2,5, of je stelt de belichting in de M-stand 2,5 stop krapper in.
Spotmeting:
Deze geeft een heel andere manier van werken. Je meet vaak meerdere punten in het onderwerp en bepaalt een gemiddelde . Je kunt ook uitgaan van een bepaalde sluitertijd/diafragmaverhouding, en vervolgens een onderwerp 'scannen' en zien hoever de verschillende metingen afwijken van de ingestelde verhouding. Blijft alles binnen de plus en min twee stoppen, dan krijg je een keurige belichting. Of je kunt meteen zien dat de schaduwen volledig zwart zullen worden, omdat die meer dan drie stoppen donkerder zijn dan je instelling.
Deze methode wordt heel veel gebruikt bij landschap, omdat je daar vaak te maken hebt met behoorlijke contrasten, waar je echt moet kiezen of je de lichte partijen of juist de schaduwen goed doortekend wilt hebben. Bovendien sta je als fotograaf nog wel eens in ander licht dan je onderwerp. Zit er een lichte partij in je onderwerp waarvan je wilt dat die niet helemaal wit wordt, meet die dan met spotmeting en kies een belichtingscorrectie van +2,5 of stel de belichting handmatig 2,5 stop ruimer in.
Bij de centrumgerichte meting (Nikon) meet de camera het hele beeld, maar kent het meeste "gewicht" toe aan een gebied in het midden van het beeld. Grootte meetgebied via menu te wijzigen. Bij een Nikon wordt een spotmeting in het midden van het geselecteerde veld gemeten. Bij een centrumgerichte meting niet. Vandaar dat er een AE-lock knop is...
Vergeet niet de camera weer uit deze meetmethode te halen als u weer snapshot foto's maakt, want spotmeting geeft zelden een goede lichtmeting.
Integraalmeting:
Deze werkt in principe net als een spotmeter, maar je meet eigenlijk altijd het hele onderwerp tegelijk. Je zult dus als fotograaf uit moeten maken in hoeverre je onderwerp in zijn algemeenheid afwijkt van 18% grijs, om vervolgens naar verhouding onder- of over te belichten.
Net als bij spotmeting vraagt deze methode ervaring van de fotograaf.
Matrixmeting:
Vanwege de nodige software, is de ervaring van de fotograaf bij deze meting officieel overbodig geworden. De camera beslist immers zelf met wat voor onderwerp het te doen heeft en stelt dus daarmee vast in hoeverre dat onderwerp afwijkt van 18% grijs.
En inderdaad, de huidige software heeft het zeer vaak bij het juiste eind. Maar als fotograaf weet je nooit wat je camera voor afweging maakt. Je weet dus niet zeker of de meter ook door heeft dat je de onweerswolken vooral als donker-dreigend af wilt beelden!
Genoeg reden voor de meeste fotografen om in ieder geval te leren hoe je zelf de meting kunt bepalen, bij voorkeur met losse meter voor opvallend licht of de spotmeter.
Voor veel huis, tuin en keukenonderwerpen voldoet de matrixmeting echter uitstekend en is heel snel in het gebruik. Dus gebruik die dan ook.
Met de komst van digitaal dienden zich nog nieuwe mogelijkheden aan. De meeste digicamera's zijn uitgerust met auto-witbalans. (zie vorige post)
Oftewel: bij elke opname veronderstelt de camera een bepaalde lichtbron en corrigeert dienovereenkomstig.
Net als bij de matrix lichtmeting, geldt hier dat het vaak goed zal gaan, maar dat sommige onderwerpen de camera in verwarring kunnen brengen - zoals een helgeel zonnescherm.
De fotograaf zal dan vaak kiezen voor handmatige witbalans instelling - of later in een beeldbewerkingsprogramma de kleurbalans wijzigen.
Nog iets over STOPS:
Een sneeuwlandschap of een woestijn in de volle zon, kan de lichtmeting van een camera flink in de war schoppen. Hetzelfde geldt voor een donkere omgeving. In het eerste geval zal je camera de neiging hebben om de foto onder te belichten, waardoor je sneeuw er grijs uit komt te zien, in het tweede geval zal je camera de foto juist overbelichten.
Er zijn een aantal methodes om dit probleem te voorkomen. Eerder werd al over spotmeting gesproken. Meet de camera in een lichte omgeving bijvoorbeeld een sluitertijd van 1/250 bij een diafragma van f5.6, dan kan je de camera handmatig instellen op een sluitertijd van 1/125 (1 stop) of 1/60 (2 stops) bij hetzelfde diafragma. In een donkere omgeving zou je de sluitertijd de andere kant op bijstellen; dus van 1/250 naar 1/500 of 1/1000.
Er zijn een aantal methodes om dit probleem te voorkomen. Eerder werd al over spotmeting gesproken. Meet de camera in een lichte omgeving bijvoorbeeld een sluitertijd van 1/250 bij een diafragma van f5.6, dan kan je de camera handmatig instellen op een sluitertijd van 1/125 (1 stop) of 1/60 (2 stops) bij hetzelfde diafragma. In een donkere omgeving zou je de sluitertijd de andere kant op bijstellen; dus van 1/250 naar 1/500 of 1/1000.
De lichtmeetmethode bepaalt hoe de camera de belichting instelt. De volgende opties zijn beschikbaar:
Om een meetmethode te kiezen, druk u op de knop en draait u aan de hoofdinstelschijf totdat de
gewenste stand verschijnt.
Lichtmeting Gebruikte bedieningsorganen: knop + hoofdinstelschijf
Methode Beschrijving
3D-kleurenmatrixmeting
II
Aanbevolen voor de meeste situaties. Camera meet een groot deel van het beeld en
stelt de belichting direct in op basis van de helderheidsverdeling, de kleur, de afstand
en de compositie, voor een zo natuurlijk mogelijk resultaat.
Centrumgericht
Camera meet het gehele beeld maar kent extra gewicht toe aan het centrum van het
beeld. Klassieke meetmethode voor portretten; aanbevolen bij gebruik van filters met
een filterfactor van meer dan 1× ( 122).
Spot
Camera meet een cirkel van 3,5mm diameter (circa 2,5% van het beeld). De cirkel
wordt gecentreerd met het gebruikte scherpstelveld, waardoor het mogelijk is op
onderwerpen buiten het centrum te meten (wordt een objectief zonder CPU gebruikt
of is Automatisch-veld AF geselecteerd voor Persoonlijke instelling 2 [ 87], dan
meet de camera het centrale scherpstelveld). Zorgt ervoor dat onderwerp juist wordt
belicht, ook als de achtergrond veel lichter of donkerder is.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten